zondag 28 februari 2016

Artikel 28

Art. 28
Het compascuum in de Twist, in het grensvergelijk tusschen de Nederlanden en het voormalig Munsterland des jaars 1764 en 1784 nader omschreven, zal worden gedeeld en zal de deelingslijn van het compascuum tevens aldaar de territoriale grensscheiding uitmaken.
De deeling is, ingevolge de gegevene toestemming der wederzijdsche geinteresseerden, op de volgende wijze bepaald:
  • 1°. Dat gedeelte van het compascuum, hetwelk oostelijk van de tot dusverre bestaan hebbende territoriale linie op Hanoversch grondgebied gelegen is, wordt aan de Hanoversche gemeenten Ruhle, Groot- en Klein Hesepe en andere welligt nog daartoe geregtigde Hanoversche onderdanen, vooraf als een bijzonder eigendom overgelaten;
  • 2°. Van het overig gedeelte des compascui, hetwelk westelijk van de tot dusverre bestaan hebbende territoriale linie gelegen is en tusschen dezelve en de beide armen der Aa eenen driehoek vormt, zal de eene helft aan de Nederlandsche gemeente Schoonebeek en de andere aan de voornoemde Hanoversche gemeenten Ruhle, Groot- en Klein Hesepe, als een bijzonder eigendom worden toegedeeld en overgelaten;
  • 3°. De deelingslijn zal uit het middelpunt van het zuidoostelijk einde der sloot, welke de oostelijk van de tot dusverre bestaan hebbende territoriale linie, nabij den regter oever van de noorderstrang der Aa gelegen landerijen van den Nederlandschen inwoner Heckman, insluit, in regte lijn op den regteroever van de zuiderstrang der Aa, zoodanig getrokken worden, dat voorloopig de oppervlakte van beide deelen van gelijke grootte wordt;
  • 4°. Door deze deeling valt de grondvlakte, waarop voormaals de Hanneken-boe heeft gestaan, alsmede de door Hanneken privative daarbij gebruikte grasgrond, geheel in het Hanoversch gedeelte van het compascuum en wordt alzoo bijzonder eigendom der gemeenten Rulde en Groot- en Klein Hesepe; daarentegen wordt die oppervlakte, welke tusschen de tot dusverre bestaan hebbende territoriale grensscheiding en de onder 3°. boven omschreven deelingslijn, buiten de noorderstrang der Aa, en tot aan de gezegde landerijen van Heckman op het tot dusverre Hanoversch gebied, gelegen is, thans een bijzonder eigendom der Schoonebekers; daar echter deze oppervlakte kleiner is dan de grondvlakte van Hannekenboe en de daartoe behoord hebbende privative gronden, zoo zal de gemeente Schonebeek daarvoor schadeloos gesteld worden, en wel op deze wijze, dat haar helft van het onder 2°. bedoeld gedeelte van het compascuum zooveel grooter wordt als het evengenoemd verschil bedraagt, waarna alsdan deelingslijn hare definitive rigting op de zuiderstrang der Aa bekomt.
  • 5°. Hierbij wordt aan de Nederlandsche zijde afgezien van alle vorderingen van schadevergoeding, welke door Nederlandsche onderdanen zouden kunnen worden gemaakt, wegens voormaals op Hanoversch grondgebied door hen bezeten boeën, of anderzins; zullende de voldoening van alle zoodanige gegrond bevonden wordende vorderingen, door de Nederlandsche gemeente van Schoonebeek moeten worden overgenomen.
Waartegen:
  • 6°. Niet minder de Hanoversche geregtigde gemeenten van hunne zijde afzien van de weleer door Hanneken betaalde recognitie van zes gulden jaarlijks.
  • 7°. De deelingslijn van het compascuum en tot aan het boven onder 3°. gezegd zuidoostelijk einde der sloot om de landerijen van Heckman, zal door eene drie Nederlandsche ellen acht palmen of twaalf Rijnlandsche voeten breede sloot worden aangewezen, waarvan de diepte gelijk zal staan met de schouwvrije diepte der noorder- en zuiderstrangen van de Aa.
    Deze sloot, over welke geen vonder of brug, als met toestemming der wederzijdsche geïnteresseerden, zal mogen worden aangelegd, zal op gemeenschappelijke kosten worden gegraven, en zullen de wederzijdsche onderdanen, ieder voor de helft, daartoe den grond afgeven; ook zal de meergemelde sloot, om de landerijen van Heckman, van derzelver zuidoostelijd einde af aan, tot daar, waar deszelfs westelijke wending, de tot dusverre bestaan hebbende grensscheiding aanraakt, wel op Hanoverrsch grondgebied, maar op gemeenschappelijke kosten van wederzijdsche Nederlandsche en Hanoversche gemeenten, tot dezelfde breedte en diepte, als de voormelde deelingssloot van het compascuum, worden uitgegraven.
    Beide slooten zullen door de belanghebbende gemeenten steeds behoorlijk opgeruimd en in schouwvrijen staat onderhouden en te dien einde ook jaarlijks door de wederzijdsche plaatselijke autoriteiten geschouwd worden.


  • 8°. Nadat het compascuum zal gedeeld zijn, zal het aan de wederzijdsche onderdanen niet geoorloofd zijn, derzelver vee op elkanders aandeel te weiden of daarover te drijven.

  • Artikel 29

    Geen opmerkingen:

    Een reactie posten