zondag 28 februari 2016

Artikel 38

Art. 38
Ten einde de tot hiertoe bestaande geschillen, opzigtelijk de door de Wijmeerster Zijlacht, sedert het jaar 1819, ter verbetering van hare hoogstgebrekkige afwatering, noodwendig gebouwde schepmolens, welker uitwerking echter bevonden was voor het Nederlandsch gebied schadelijk te kunnen worden, zoodanig te regelen, dat het dubbeld oogmerk, zoo wel om aan de gemelde Wijmeerster Zijlacht voor altijd eene volkomen vrije ombelemmerde afwatering te verschaffen, als om tevens het Nederlandsch grondgebied voortaan voor alle nadeelige gevolgen daarvan te behoeden, worde bereikt, is men omtrent het navolgende overeengekomen, en is hetzelve vastgesteld geworden, namelijk:
  • 1°. Het tegenwoordig Wijmeerster-diep zal voor deszelfs monding in de kapitale gracht van de Nieuwe Schans, ten oosten der vesting, met eenen vasten, en tegen overstrooming genoegzaam hoogen, sterken en digten aarden dam, in de nabijheid van de aldaar over het Wijmeersterdiep liggende Wijmeerster brug, en wel tusschen dezelve en de landsgrenzen, op Hanoversch grondgebied afgedamd worden, zoodanig, dat voortaan geen water uit hetzelve in de gracht der vesting Nieuwe Schans kan afvloeijen, en wel op het punt, hetwelk op een, bij de processen-verbaal der conferentien gevoegd plan, met de letter A is aangewezen.
  • 2°. Van het punt af aan, waar het Wijmeerster-diep, ten oosten van de Nieuwe Schans wordt afgedamd, zal een nieuwe afwaterings-kanaal, geheel op Hanoversch grondgebied, in het Bunder-Nieuwland, langs de bereids ingekade landsgrenzen worden gegraven, op zoodanige breedte en diepte, als de afwatering zulks vereischt en volgens welke de tegenwoordige is aangelegd, namelijk ter breedte van omtrent negen Nederlandsche ellen vier palmen of dertig voeten Rijnlandsch, en waterpas met het stroombed der Wijmeerster-Zijl, zullende daartoe de voorhanden zijnde Hanoversche grenskade gebruikt en ingerigt worden.
    Deze nieuwe kanaallijn wordt rondom het Bunder-Nieuwland aangelegd, zonder hetzelve dwars te doorsnijden, en, voor zoo verre het noodig zal zijn, aan beide zijden ingekaad, dat het Nederlandsch grondgebied, even min als het Hanoversch, nooit kan overstroomd worden, hoe hoog ook het Wijmeerster water in het vervolg worde opgemalen.
    Dáár, waar de nieuwe te graven kanaallijn aan den ouden dijk, of tegenwoordige postweg, die de landsgrens uitmaakt, aansluit, en zich vereenigt met het diep of kanaal, hetwelk, volgens het tusschen de stad Groningen en Wijmeer in den jare 1700 gesloten convenant, op kosten van Wijmeer, en op Hanoversch gebied, van de Nieuwe Schans naar Bunde is gegraven, wordt het kanaal slechts aan eene zijde, namelijk op het Hanoversch grondgebied, ingekaad, vermits de oude dijk zoo hoog is, dat hij nooit kan overstroomd worden.
    Langs dezen ouden dijk, of tegenwoordige postweg, wordt het bestaande kanaal verbreed en deze verbreeding van het Hanoversch grondgebied afgegraven.
    Daar echter bij de huizen van Nanninga en Poltereij geen genoegzaam terrein ter verbreeding voorhanden is, zoo zal naast deze huizen de nog ontbrekende breedte van circa drie ellen acht palmen à vier ellen zeven palmen Nederlandsch of twaalf à vijftien voeten Rhijnlandsch en ter lengte van omtrent vijf en zeventig Nederlandsche ellen drie palmen of twintig roeden Rhijnlandsch, van den zeer breeden berm des ouden dijks genomen en de grondbezitters volgens eenen door beëedigde schatters aan te nemen maatstaf, op denzelfden voet schadeloos gesteld worden, als zulks met de overige grondbezitters, wier land voor het nieuw kanaal onteigend moet worden, het geval zal zijn. Deze kanaallijn wordt tot aan den Heerenpaal, niet verre van het huis van Thomas Goman in Bunder-Nieuwland, langs de landsgrenzen, voortgezet en door verbreeding en inkading, zoo als boven is opgegeven, naar mate der behoefte en der opgave van deskundigen, voldoende afgemaakt.
    Voor de huizen van Nanninga, Poltereij en Thomas Goman, zullen, in plaats van de thans bestaande, weder drie nieuwe gelijksoortige bruggen worden gebouwd, om voor hen de noodige gemeenschap met den grooten weg en hunne landerijen te behouden.
    Bij den Heerenpaal wordt de dijk op Hanoversch grondgebied doorgegraven en aldaar eene vaste tot het overtrekken met wagens geschikte houten brug gelegd, alsmede het oude naar Bunde leidende diep afgedamd.
    Van den Heerenpaal af aan wendt zich de nieuw te graven kanaallijn noordwestelijk langs de landsgrenzen of zoogenaamde Heerensloot, doorsnijdt den weg van Hemsens zaagmolen naar de Nieuwe Schans bij de plaats van Waalkens, alwaar een houten brug zal gelegd worden, en valt bij de noordoostelijke punt van de plaats van Dethmers in het oude Wijmeersterdiep. Dit wordt hier naar de Nieuwe Schans toe, tegen alle overstrooming zeker afgedamd.
    In dezen dam wordt, tot afleiding van het water uit de Moorsloot en het land van Waalkens, in zooverre die bij eenen onbelemmerden Wijmeerster waterstand mogelijk blijft, een duiker gelegd van ongeveer negen palmen vier duim Nederlandsch, of drie voeten Rijnlandsch loop, waarvan de bodem ruim drie palmen Nederlandsch of een voet Rijnlandsch lager komt te liggen dan de bodem van den thans aanwezigen duiker van de Moorsloot. Deze duiker bekomt echter aan de Oostvriesche zijde eene klep en schut (schentel), opdat, wanneer het Wijmeerster water hooger staat dan het Nederlandsche, hetzelve niet door den duiker op Nederlandsch grondgebied kan afloopen, doch de klep zich alsdan van zelve sluit en het Hanoversch grondgebied evenmin door het Nederlandsch water kan overstroomd worden.
    De nieuwe kanaallijn, van af den Heerenpaal langs de Heerensloot, naast de plaats van Waalkens heen tot in het Wijmeerster-diep, zal de landsgrenssloot of zoogenaamde Heerensloot niet met zich opnemen of aanraken, maar er zal, tusschen de Heerensloot en de nieuwe kanaallijn, een dam van drie ellen acht palmen à vijf ellen zeven palmen of twaalf tot achttien voeten Rijnlandsch aanleg, blijven staan en zoodanig verhoogd worden, dat het Nederlandsch en Hanoversch grondgebied nooit door het nieuwe kanaal, of op eenige andere wijze, kan worden overstroomd; zullende het Hanoversch Gouvernement zorg dragen, dat de dammen op de te bepalen hoogte steeds worden onderhouden, gelijk mede de Bunderdijk of postweg nimmer op eene voor de Wijmeerster afwatering schadelijke wijze, aan zijde der Nederlanden mag worden verlaagd.
  • 3°. Tot volkomen afwatering van het Nederlandsch water bij de Nieuwe Schans, voornamelijk bij hoogen waterstand, zal er een watermolen, van middelbare grootte en van de noodige bekwaamheid, bij het Blinde Zijltje of op eenige andere meer geschikt bevonden wordende plaats, op Nederlandsch grondgebied, worden aangelegd, om het overtollige water van alle grondstukken, die door boven bedoelden aanleg van de Wijmeerster afwatering worden afgesneden, onmiddellijk in de Nederlandsche Binnen-Aa over te malen, zoo dat er, na de voltooijing van den nieuwen aanleg, geene overmaling van het Nederlandsch grondgebied in het Wijmeerster-diep meer plaats vindt.
  • 4°. De nieuwe Kanaallijn is op een bij de processen-verbaal der conferentien gevoegd plan met de letters A, B, C, D, E, F, G, aangewezen. De gezamenlijke hierboven genoemde werken, de schadeloosstelling voor in bezit te nemen gronden daaronder gerekend en in het algemeen alle daartoe noodige kosten, welke volgens eenen globalen omslag, omtrent vier en twintig duizend Nederlandsche guldens zullen kunnen beloopen, zullen gemeenschappelijk en wel door ieder Rijk, voor de helft worden gedragen.
  • 5°. Het door Wijmeer te verlaten gedeelte van het diep, benevens de brug en toebehooren, wordt voortaan aan de Nederlanden ten gebruike en onderhoud afgestaan, waar tegen Wijmeer van alle schadeloosstelling deswege afziet.
  • 6°. De nieuwe werken zelve worden op ieder grondgebied beheerd, door de daarmede belaste autoriteiten en beambten, op wier gebied dezelve worden aangelegd.
  • 7°. De toekomende kosten van onderhoud van alle werken komen ten laste van het grondgebied waarop zij zich bevinden, zonder bemoeijenis of concurrentie van het aanliggend Gouvernement.
  • 8°. De nieuwe aanleg zal in den jare achttien honderd vijf en twintig worden begonnen en uiterlijk in den jare achttien honderd zes en twintig voltooid moeten zijn. In dezen tusschentijd zullen de Wijmeerster-molens geenen aan het Nederlandsch grondgebied schadelijken waterstand, waarover door de Nederlanden te regt bezwaren konden worden gevoerd, mogen opmalen, waarvoor het Hanoversch Gouvernement aanneemt de noodige zorg te dragen.
  • 9°. De kosten van dezen nieuwen aanleg zullen door deskundigen worden opgemaakt, de werken in het openbaar, aan de minstaannemenden, aanbesteed, de grondstukken door beëedigde schatters getaxeerd, en de werkelijke uitgaven door de daarin betrokken Gouvernementen, op geverifiëerde rekeningen, aangewezen worden, waarop het gestipuleerd bedrag alsdan wordt betaald.
  • 10°. Wanneer het gebeuren mogt, dat bij de speciale uitvoering eenige veranderingen in het plan noodig wierden bevonden, die aan het wederzijdsch oogmerk niet schadelijk of hinderlijk, noch kostbarer waren, blijft het aan de Hanoversche autoriteiten voorbehouden, zulks op hun gebied uit te voeren, waarbij echter het plan van omgraving om de Landsgrenzen in zijn geheel blijft bestaan.
  • 11°. Na de voltooijing der genoemde werken, zullen twee wederzijdsche commissarissen zich de nieuwe werken op het Nederlandsch en Hanoversch grondgebied, door de respective provinciale autoriteiten, in loco doen aanwijzen, ten einde zich van de vervulling der in deze aangenomen verpligtingen, officieel te overtuigen, en de respective Gouvernementen daarvan verslag te kunnen geven.
Bij artikel 38 hoort nog een kaart.


Artikel 39

Geen opmerkingen:

Een reactie posten